D’r in en d’r uit

Ooit moest ik op mijn tenen staan. Zo rond mijn dertiende, veertiende. Voor de gesloten deur van de bar in het dorp waar ik na die rotschool naar binnen wilde op vrijdagmiddag. Er was een smalle glazen opening hoog in de deur, ik ben al niet zo groot, maar elke keer weer werd ik hartelijk verwelkomd door eigenaar Henk.

Moest hieraan denken toen dat gisteravond anders verliep bij mijn favoriete club l’Archiduc in Brussel. Er zou een jazztrio spelen, het interieur is compleet art déco, en in mijn Brusselse tijd kwam ik hier elke zaterdag. Vier jaar later is er opeens een buitenwipper, zoals de Vlaamstaligen zo’n personage noemen. Mijn trainingsbroek, favoriet kledingstuk, deed me de das om; tegen de regels. Ik: ‘mais le mec là, ses jeans sont sales et mon Nike est plus chère!’

Ook al pasten ze in zijn straatje dacht ik, deze argumenten bleken duidelijk niet besteed aan onze buitenwipper. Ik moest me maar even gaan verkleden vond ie. Ik vervolgde mijn weg naar het chique hotel Métropole. Heb er een heerlijke avond gehad met geanimeerde gesprekken en keurige bediening.

Tijd geleden wilde ik aan vrienden het jaren ervoor bezochte café Keese laten zien in Berlijn. Je zit er aan een tafeltje, dan gaat tring tring de telefoon en vraagt iemand of je mee de dansvloer, een soort  arena, op wil. Dat wilde ik dus nog weleens meemaken. Helaas. Deze keer droeg ik een modieus zwaar gescheurde spijkerbroek en het antwoord was Nein. Kijk, dat kon ik nog begrijpen. Ik zou hebben gedetoneerd en de op hun paastbest geklede aanwezigen hebben beledigd.

Maar goed, waar in mijn Bildungsjahre ook altijd de deur wagenwijd voor me openstond was bij Guido, de Portugese dorpsdealer. Anders dan wat anderen ongetwijfeld zullen hebben gedacht was er tussen ons lichamelijk helemaal niks. Wij wipten niet. Wij waren gewoon vrienden. Er was een flink leeftijdsverschil maar hee wat maakt dat nou uit. We hingen de hele middag, met een blowtje gevuld met rooie Libanon of Maroc en, waarom weet ik nog steeds niet, af en toe ging ik stofzuigen. Dan kreeg ik een gevuld zilverpapiertje, voor de moeite. We draaiden natuurlijk platen, en onze topper was Across the Universe in de versie van David Bowie, van Young Americans. Dan stond Guido, geleund tegen de deurpost en in zijn bleke spijkerbroek met wijde pijpen en mintgroene shirtje met vetertjes het refrein mee te zingen ’Nothing’s gonna change my world.’

Op een gegeven moment organiseerde Guido een feest. Het zou een week duren. Het was zaterdagavond en ik was nog in die ene bar. Daar kwam ik een oudere vriendin tegen die tegen me zei ‘niet naar dat feest gaan hoor Heleen, er komen allemaal heroïnedealers van de White Horse in Eindhoven.’ Ik rook gevaar, maar vooral spanning en sensatie en dat was een goed gevoel. Het feest bleek superrelaxed en ik rookte mijn blowtjes en dronk mijn biertjes met vriendin Marie-José. Er waren veel knappe jongens. So far so good. Moest altijd om twee uur thuis zijn dus op een gegeven moment poetste ik de plaat.

Het mooie was dat Guido’s feest zeven dagen lang duurde. Oh Happy Days. Na school gewoon weer doorgaan waar we gebleven waren. Er gebeurde eigenlijk niet veel en dat was het fijne eraan.

Inmiddels drugs ik alleen nog maar zeer incidenteel, zit weed tegenwoordig vol met een goedje waarop jonkies gelijk gaan trippen en staat een hersenloze patjepeeër mij te vertellen dat ik me niet volgens de regels gedraag. Ik mag dan wel jurist zijn, dat betekent niet dat ik van regels houd. Nooit van gehouden ook.

 Terug naar Spielerei